Op 4 november 2016 heeft de Hoge Raad het langverwachte arrest gewezen in de zaak Care4Care/Stipp. De Hoge Raad schept in dit arrest meer duidelijkheid over de vraag wanneer een werkgever een uitzendwerkgever is. De Hoge Raad hakt een knoop door: er is geen allocatiefunctie (het bij elkaar brengen van vraag en aanbod naar tijdelijke arbeid) vereist.
Dit kan ook (grote) gevolgen hebben voor payrolling. Immers, aangezien de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het vervullen van een allocatiefunctie op de arbeidsmarkt geen constitutief vereiste (meer) vormt bij de kwalificatie van een uitzendovereenkomst ex. artikel 7:690 BW, zou ook bij payrolling sprake kunnen zijn van een uitzendovereenkomst.
Dit kan –bijvoorbeeld- de navolgende (nadelige) gevolgen hebben voor payrolling/ de payrollwerknemer:
- de payrollwerknemer komt in dezelfde juridische positie te verkeren als een uitzendkracht;
- het verlichte ontslagregime bij uitzending geldt;
- de ABU-cao is mogelijk van toepassing hetgeen inhoudt:
- fasesysteem: uitzendkrachten hebben gedurende de eerste 78 weken een uitzendovereenkomst met uitzendbeding;
- indien de inlener de uitzendopdracht beëindigt eindigt automatisch de overeenkomst tussen de uitzendwerknemer en de uitzendonderneming tenzij het uitzendbeding is uitgesloten;
- indien de uitzendwerknemer tijdens de eerste 78 weken ziek is, betekent dit een automatisch einde van de uitzendovereenkomst;
- een ruimere ketenregeling; na vijfenhalf jaar (flexibele arbeidsovereenkomsten) krijgt de werknemer een detacheringsovereenkomst voor onbepaalde tijd tenzij hiervan is afgeweken;
- verplicht aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds voor personeelsdiensten tenzij de payrollonderneming actief is in een –bij een verplichtstellingsbesluit opgenomen- uitgezonderde bedrijfstak.
Twee (mogelijke) escapes:
- Er is bewust gekozen voor de bewoordingen ‘zou bij payrolling sprake kunnen zijn van een uitzendovereenkomst.’ Immers, wanneer het payrollbedrijf zowel bij de totstandkoming als bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst met de payrollwerknemer uitsluitend een rol speelt als verlengstuk van de opdrachtgever, kan de rechter –zoals dit in eerdere rechtspraak ook is gebeurd- nog steeds ‘door de payrollconstructie heen kijken’ en oordelen dat de werknemer in dienst is van de opdrachtgever.
- De Hoge Raad heeft in het arrest al ‘geknipoogd’ naar de wetgever. Als de wetgever van mening is dat het uitzendregime niet van toepassing hoort te zijn bij payrolling, maar meent dat de payrollwerknemer gelijk dient te worden gesteld met een ‘gewone werknemer’ dient er een aanpassing van de wettelijke regeling te volgen.
We houden de ontwikkelingen in de gaten. Bij vragen kunt u contact met ons opnemen.
Lawton, © 2017
Aan de inhoud van dit bericht kunnen geen rechten worden ontleend. De inhoud van dit bericht geldt niet als juridisch advies. Op alle diensten van Lawton zijn enkel de algemene voorwaarden van Lawton van toepassing.